Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

С нидерландского на:
Все языки
Со всех языков на:
Нидерландский

door Christus na zijn kruisdood

Толкование Перевод

1 harrow

n. eg, landbouwwerktuig met spijkers en disci om de grond te ploegen
--------
v. eggen; pijnigen, folteren

harrow¹

[ hæroo] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 eg

————————

harrow²

〈 werkwoord〉

1 eggen

♦voorbeelden:

¶ 〈 religie〉 harrowing of hell • het plunderen van de hel 〈 door Christus na zijn kruisdood〉

English-Dutch dictionary > harrow
2 harrowing of hell

harrowing of hell

het plunderen van de hel 〈 door Christus na zijn kruisdood〉

English-Dutch dictionary > harrowing of hell
3 cross

adj. boos; kruisend; tegengesteld
--------
n. kruis; lijden; mengsel; kruising (bij dieren)
--------
v. kruisen; oversteken; kruisigen; tegenwerken

cross¹

[ kros]

I 〈eigennaam; Cross; the〉

1 (Heilige) Kruis ⇒ kruisiging, kruisdood 〈 van Christus〉; christendom

II 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 benaming voor〉 kruis(je) ⇒ kruishout; 〈 met Christusfiguur〉 crucifix; kruisteken

2 kruis ⇒ beproeving, lijden

3 kruising ⇒ bastaard

4 〈 voetbal〉 voorzet

♦voorbeelden:

1   make the sign of the cross • een kruis(je) slaan/maken

2   bear one's cross • zijn (eigen) kruis dragen

     take up one's cross • gelaten zijn kruis dragen

¶ take the cross • ter kruistocht gaan

     on the cross • diagonaal, schuin(s); 〈 figuurlijk〉 oneerlijk

→ Greek Greek/, hot hot/, Maltese Maltese/, red red/

————————

cross²

〈bijvoeglijk naamwoord; crossness〉

1 〈 informeel〉 boos ⇒ kwaad, uit zijn humeur

♦voorbeelden:

1   be cross with someone • kwaad op iemand zijn

————————

cross³

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (elkaar) kruisen/snijden

♦voorbeelden:

1   I'll meet you where the roads cross • ik tref je bij/op het kruispunt/de viersprong

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 oversteken ⇒ over/doortrekken

2 kruisen ⇒ (elkaar) passeren

♦voorbeelden:

2   our letters must have crossed in the post • onze brieven moeten elkaar gekruist hebben

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 kruisen ⇒ over elkaar slaan

2 een kruisteken maken op/boven

3 (door)strepen ⇒ een streep trekken over/door, wegstrepen

4 dwarsbomen ⇒ tegenwerken, doorkruisen 〈 plan〉

5 〈 slang〉 belazeren ⇒ neppen

6 〈 biologie〉 kruisen

♦voorbeelden:

1   cross one's arms/legs • zijn armen/benen over elkaar slaan

     sit with crossed legs • met zijn benen over elkaar zitten; 〈 op de grond〉 in kleermakerszit zitten

2   cross oneself • een kruis(je) slaan/maken

3   remember to cross your t's • vergeet de dwarsstreepjes van de t's niet

     cross out/off • doorstrepen/halen, schrappen 〈 ook figuurlijk〉

5   he's been crossed in love • hij heeft een blauwtje gelopen

English-Dutch dictionary > cross

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

door Christus na zijn kruisdood

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

door Christus na zijn kruisdood

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: